Petrus' Banden, Macharen


geschiedenis van de kerk

Al in 1107 wordt melding gemaakt van de ‘altare in Machera’. Deze ‘altare’ of kerk valt onder de bezittingen van de benedictijnenabdij in St.-Truiden (B). De abdij bezit uitgestrekte landerijen in Zuid-Nederland. Op deze landerijen sticht de abdij zogeheten uithoven (grote kloosterboerderijen). Het is vrijwel zeker dat de benedictijnen nauw betrokken waren bij de stichting van de kerk in Macharen.

De abdij van St.-Truiden heeft het patronaatsrecht (recht op pastoorsbenoemingen) van de Macharense kerk. Dit recht wordt in de dertiende eeuw betwist door de graaf van Megen. Het bisdom Luik, waaronder Macharen valt, bevestigt dat het patronaatsrecht van de kerk hem toekomt.

Macharen behoort in die tijd, net als Haren en Teeffelen, bestuurlijk tot het graafschap Megen, een klein zelfstandig vorstendom. In de zeventiende en achttiende eeuw kan door de soevereiniteit van het graafschap de katholieke godsdienst vrij uitgeoefend worden, ondanks de Reformatie in nabijgelegen streken. Het gevolg is een enorme toeloop van katholieken uit de omgeving.

De toeloop wordt bovendien bevorderd door de plaatselijke devotie tot de H. Odrada, patrones tegen veeziekten. Van eind zeventiende tot midden twintigste eeuw is Macharen een regionaal bedevaartsoord. De Odradakapel staat op de plaats waar zich tot 1594 een Nicolaaskapel bevond, ook wel aangeduid als ‘capella castralis’, kapel van het kasteel. Over dit ‘kasteel’ is weinig bekend. Vermoedelijk gaat het om een landgoed uit de tiende eeuw dat toebehoorde aan het bisdom Keulen.

Van de middeleeuwse kerk is alleen de toren bewaard gebleven. Deze is in 1862 verhoogd met een klokkenverdieping en een naaldspits. Tevens is toen begonnen met de bouw van de huidige neogotische kerk. Het betreft een zaalkerk (schip zonder zijbeuken) naar ontwerp van H. van Tulder, met een driezijdige apsis en gestukadoord houten gewelf. De middeleeuwse toren heeft een versiering van spaarvelden (ondiepe, blinde nissen in de muur).

De architect

Hendrik Jacobus van Tulder (1819-1903) is naast architect stedenbouwkundige. Rond 1840 studeert hij aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen, evenals later de bekende kerkenbouwer P.J.H. Cuypers. Hij bouwt een groot aantal kerken, vooral in het bisdom ’s-Hertogenbosch.

In zijn geboortestad Tilburg, waar hij zich in 1848 vestigt, bouwt hij onder meer het stadhuis (1846, gesloopt 1971) en de Korvelse kerk (1852, gesloopt ca. 1923), beide in neoclassicistische stijl. Bewaard gebleven is de monumentale St.-Jozefkerk in Tilburg (1872), waarvan het interieur met zijn bundelpijlers en rijke traceringen (decoratieve vulling van vensters of muurvlakken) onmiskenbaar beïnvloed is door de Brabantse gotiek en in het bijzonder de Bossche St.-Janskathedraal.

Grote neogotische kerken naar zijn ontwerp zijn ook te vinden in Eindhoven, Oss en Vlijmen.

meer informatie :


volgende : de glazeniers

Petrus Banden kerk

klik op foto voor vergroting